Rijden met een brandend waarschuwingslampje
Automobilisten rijden vaak nog enige tijd door met een brandend lampje op het dashboard. Ze kijken er later wel even naar, want ze moeten nu toch echt naar hun werk of naar de winkel. Deze gedachtegang kan grote gevolgen hebben als er later een ongeval wordt veroorzaakt door een probleem dat werd aangegeven op het dashboard.
De rechtbank heeft zich over een dergelijke situatie uitgelaten.[1] Een korte schets van de situatie. Verdachte ging op zijn werk wat statafels ophalen voor een barbecue. Toen hij over de snelweg terugreed, begon zijn stuur te trillen. Voor hij het wist stond hij op de linker rijbaan stil. Hij probeerde vanaf de vangrail andere weggebruikers te waarschuwen. Zijn alarmlichten stonden ook aan. Helaas zag één bestuurder het stilstaande voertuig te laat. Deze bestuurder vloog over de kop en werd uit de auto geslingerd met als gevolg een levenslang beschadigde rug. Wat bleek was dat de linker achterband langzaam was leeggelopen en dat daarvóór een melding op het dashboard is verschenen en er een bijbehorend waarschuwingslampje is gaan branden.
Zo kwam verdachte voor de meervoudige strafkamer. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) dan wel 5 WVW. Hierna zal eerst kort ingegaan worden op de verschillen tussen de artikelen 5 en 6 WVW.
Artikel 5 WVW
Dit artikel luidt: ‘’Het is eenieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.’’.
Artikel 6 WVW
In dit artikel is strafbaar gesteld: ‘’Het is eenieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.’’.
In artikel 6 WVW is een zwaarder delict opgenomen. Om aan de delictsomschrijving (omschrijving van het strafbare feit in het Wetboek van Strafrecht) te voldoen moet het plaatsvinden van een verkeersongeval te wijten zijn aan de schuld van de verkeersdeelnemer. Daarnaast dient een verdachte ook schuld te hebben aan het gevolg van het verkeersongeval (letsel of dood). In artikel 5 WVW is slechts een bepaalde gedraging strafbaar gesteld. Er hoeft geen schuld aan het veroorzaken van een bepaald gevolg bewezen te worden. In artikel 5 WVW is schuld niet opgenomen in de delictsomschrijving. In dat geval hoeft schuld niet bewezen te worden, maar wordt deze aanwezig geacht. Er wordt in feite aangenomen dat als aan de delictsomschrijving wordt voldaan er ook sprake is van (enige mate van) schuld. Een verdachte kan dus wel een beroep doen op een schulduitsluitingsgrond (dat is een verweer dat gevoerd kan worden en dat bij acceptatie leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging).
Oordeel van de rechtbank
Melding bandenspanning
De rechtbank liet zich als eerst uit over de melding van de bandenspanning. Vast is komen te staan dat er al 21 km voor het ongeval een melding in het instrumentenpaneel is verschenen en dat er twee gele waarschuwingslampjes zijn gaan branden. De melding heeft 8 seconden op het scherm gebrand en daarbij was ook geluid te horen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de melding wel opgemerkt moet hebben.
Aanmerkelijke onvoorzichtigheid
Vervolgens boog de rechtbank zich over de vraag of er sprake was van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Om te kunnen spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW moet er namelijk sprake zijn van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De melding op het display had betrekking op de bandenspanning en verwees naar het instructieboekje. De melding houdt niet in dat er sprake is van een gevaarlijke situatie waarbij direct gestopt dient te worden met rijden om de auto na te kijken. De verdachte had naar het oordeel van de rechtbank op grond van de waarschuwing niet te hoeven voorzien dat de band langzaam zou leeglopen en van de velg af zou slaan en dat de auto daardoor plotseling onbestuurbaar zou worden en er een gevaarlijke situatie zou ontstaan. Daarbij achtte de rechtbank ook van belang dat de gele lampjes in tegenstelling tot de rode niet duiden op een zodanig defect dat niet meer enige tijd doorgereden kan worden. Ook van belang was dat verdachte tot net voor het ongeval niets afwijkend had gemerkt aan het rijgedrag van de auto. Tot slot hebben deskundigen aangegeven dat dat het leeglopen van de band niet voelbaar hoeft te zijn totdat het loopvlak van de band is afgereden. De verdachte heeft het dreigende gevaar dus niet hoeven af te leiden uit de waarschuwing noch uit het rijgedrag van de auto.
Verdachte heeft wel onvoorzichtig gehandeld en een risico genomen door niet direct te onderzoeken wat er met zijn banden aan de hand was en zijn positie op de weg en zijn snelheid naar aanleiding van de melding niet heeft aangepast, er is geen plaats voor de conclusie dat er sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid/onoplettendheid. Aldus de rechtbank. Het kon dus niet bewezen worden dat verdachte strafbaar was de zin van artikel 6 WVW.
Gevaarzetting
Vervolgens bekijkt de rechtbank of verdachte strafbaar is onder artikel 5 WVW. Bij dit artikel is gevaarlijk rijgedrag strafbaar gesteld. De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft de waarschuwing genegeerd en niet het instructieboekje geraadpleegd en vervolgens zijn banden gecontroleerd. Van een gemiddelde weggebruiker mag verwacht worden dat na zo een waarschuwing op korte termijn onderzoek verricht wordt. Volgens deskundigen wordt zo een melding gedaan als de band 20% van zijn omvang heeft verloren. Als verdachte de banden had gecontroleerd, dan had hij kunnen zien dat de band aan het leeglopen was. Hij had dan kunnen realiseren dat doorrijden gevaarlijk was en het ongeluk kunnen voorkomen. Hij had voorzichtig kunnen handelen en het ongeluk ook kunnen voorkomen door na de melding op de rechterrijstrook, naast de vluchtstrook, te gaan rijden en zijn snelheid aan te passen. Als de velg dan van de band sloeg, had hij zijn auto stil kunnen zetten op de vluchtstrook.
Nu de verdachte de waarschuwing heeft genegeerd en met hoge snelheid links is blijven rijden, ver van de vluchtstrook vandaan, heeft hij een concreet gevaar op de weg veroorzaakt. Dit heeft geleid tot een ernstig verkeersongeval. Verdachte was volgens artikel 5 WVW strafbaar.
Ernst van het ongeval
Vanuit het oogpunt van het slachtoffer is het wellicht onbegrijpelijk dat er gelet op de ernst van het ongeval geen aanmerkelijke onvoorzichtigheid wordt aangenomen. De Hoge Raad heeft echter in 2004[2] bepaald dat niet reeds uit de ernst van het ongeval de aanmerkelijke onvoorzichtigheid afgeleid kan worden. Waar het met name om gaat is of uit de gedragingen afgeleid kan worden dat iemand erg onvoorzichtig gehandeld heeft. Of een slachtoffer als gevolg van het ongeval slechts schade heeft aan zijn of haar auto of dat hij ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen, bepaalt niet of een persoon onvoorzichtig is geweest. De aard en de ernst van de gedraging zijn wel belangrijk. Het maakt uiteraard wel een verschil of een persoon 200 km per uur rijdt op een snelweg en een botsing veroorzaakt waarbij iemand overlijdt of dat hij 120 km per uur rijdt.
Conclusie
Verdachte heeft gezien de omstandigheden niet hoeven voorzien dat de band zou leeglopen en van de velg zou afslaan en dat er daardoor een gevaarlijke verkeerssituatie zou ontstaan. Hij hoefde er niet vanuit te gaan dat hij niet meer verder kon rijden. Door het instructieboekje niet kort na de melding te raadplegen, geen snelheid te minderen en zich niet te begeven naar de rechterrijstrook, heeft hij volgens de rechtbank echter wel gevaarlijk rijgedrag vertoont. Het negeren van een (geel) waarschuwingslampje wordt onder deze omstandigheden dus aangemerkt als gevaarzetting.
Verdachte heeft ‘slechts’ een melding genegeerd door niet zijn banden te controleren en snelheid te minderen en op de rechterrijstrook te gaan rijden. Hij heeft geen vreemde of onverwachte manoeuvres uitgehaald. Dat zijn gedragingen waar men al snel aan denkt bij gevaarlijk rijgedrag, zoals bijvoorbeeld inhalen terwijl de automobilist niet voldoende overzicht heeft. Toch valt ook deze gedraging volgens de rechtbank onder gevaarlijk rijgedrag.
[1] Rb. Den Haag 31 juli 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:7919.
[2] HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822.